Hoge Raad der Nederlanden reageert niet op cassatiemiddelen in de valse beledigingszaak van Politie Utrecht in de nasleep van de schandalige Zeister eerwraak doofpotaffaire

caret-down caret-up caret-left caret-right
De in brand gestoken Narges Achikzei en haar vriend hadden een heftig conflict met de 32-jarige Utrechtse ex-werkgever van de vrouw. De familie wordt in verband gebracht met oplichtingspraktijken. Tegen hen is in ieder geval aangifte gedaan door een benadeelde. Deze is zelf weer gedagvaard om een week na de brandmoord voor de rechter te verschijnen in verband met smaad. Hij zou gedurende lange periode de vrouw - een ex-werkneemster - hebben belaagd met e-mails en haar eer en goede naam hebben aangetast.

Zeer waarschijnlijk heeft dit conflict een rol gespeeld bij haar gruwelijke dood. Het Openbaar Ministerie wil nooit inhoudelijk reageren op vragen over het juridisch conflict. Duidelijk is dat het conflict Achikzei en andere betrokkenen sterk onder druk zette.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/02692
Datum 10 oktober 2023

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
van 16 juni 2021, nummer 21-006270-19, in de strafzaak
tegen

Ralph Geissen,
geboren te Utrecht op 13 april 1977,
hierna: de verdachte.

21/02692

1. Procesverloop In cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Walther, advocaat te
Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.

Verder Is een document met het opschrift ‘toelichting in cassatie’ ingekomen dat, volgens
een mededeling van de raadsman van de verdachte bij brief van 11 september 2023,
afkomstig is van de verdachte. De Hoge Raad kan geen acht slaan op dat geschrift, omdat
het niet een van een advocaat afkomstige schriftuur als bedoeld in artikel 437 lid 2 van het
Wetboek van Strafvordehng (hierna: Sv) of schriftelijke toelichting als bedoeld in artikel 438
lid 2, onder a, Sv betreft.

De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden
uitspraak, doch alleen ten aanzien van de kwalificatie van het onder 3 bewezenverklaarde
feit, tot verbetering van de bestreden uitspraak in zoverre en tot verwerping van het beroep
voor het overige.

De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2. Beoordeling van het cassatlemlddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst
hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge
Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van
deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang
zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de
rechterlijke organisatie).

3 Ambtshalve opmerking over de kwalificatie en de sanctieoplegging

3.1 De Hoge Raad merkt naar aanleiding van het gestelde in de conclusie van de advocaat
generaal onder 4 het volgende op. Het onder 3 bewezenverklaarde feit betreft de
belediging van het “basisteam Zeist/Bunnik/Leusden, van de politie-eenheid Midden-
Nederland” In de periode tussen 6 Januari 2017 en 9 mei 2017. Het hof heeft dat feit in zijn
arrest van 16 juni 2021 gekwalificeerd als “eenvoudige belediging, terwijl de belediging
wordt aangedaan aan het openbaar gezag”. Dit feit was ten tijde van de
bewezenverklaarde periode strafbaar gesteld in artikel 266 lid 1 van het Wetboek van
Strafrecht (hierna: Sr) in verbinding met artikel 267, aanhef en onder 1°, (oud) Sr. De
laatstgenoemde bepaling luidde:

“De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaakle gevangenisstraffen kunnen met een
derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan:
1. het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling.”

3.2 Zoals in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4. 1 is vermeld, is deze bepaling per
1 Januari 2020 gewijzigd, waarbij de strafverzwarende omstandigheid dat de belediging is
aangedaan aan ‘het openbaar gezag’ is komen te vervallen. Artikel 267 lid 1 Sr luidt sinds
die datum, voor zover hiervan belang:

“(… ) De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een
derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan:
(…)

21/02692

3. een openbaar lichaam of een openbare instelling.”

3.3 Nu de door het hof vastgestelde belediging van (het basisteam van) de politie-eenheid
Midden-Nederiand nog steeds strafbaar is gesteld in artikel 267 Sr als eenvoudige
belediging van een openbare instelling, is noch ten aanzien van de vraag of de
bewezenverklaarde gedraging strafbaar is, noch ten aanzien van de regels van het
sanctierecht sprake van een in artikel 1 lid 2 Sr bedoelde verandering van wetgeving die in
deze zaak ten gunste van de verdachte werkt. Het hof kon daarom toepassing geven aan
artikel 267, aanhefen onder 1 °, (oud) Sr.

4. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen
van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid
1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel
voorwaardelijke taakstraf van twintig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de
redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander
rechtsgevolg te verbinden.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren
A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2023.

Ondertekening Arrest

ECLI:NL:HR:2023:1408

Handtekeningen

Schnetz, mr. E.

Borgers, mr. M.J.

Strien, mr. A. L. J. van

Kooijmans, mr. T

Reactie op conclusie van de PGstrong>1.4
Niet in geschil is. dat een door verdachte opgesteld geschrift is ingebracht gehecht aan het cassatieschriftuur. Hoewel dit niet door ondergetekende is opgesteld, kan niet worden ingezien waarom art. 437 lid Sv er aan in de weg staat om dit mede te betrekken bij de beoordeling van het cassatieberoep. Immers, in dit geschrift gaat de verdachte met name in op zijn beweegredenen voor zijn handelen. In zoverre gaat het om een nadere feitelijke onderbouwing van de opgestelde cassatiegrief.

3.12
De PG merkt op: Voorop kan worden gesteld dat kritiek ten aanzien van het functioneren van de politie en tekortkomingen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek onderwerpen van maatschappelijk belang zijn.21 Hetzelfde geldt voor kritiek ten aanzien van individuele gezagsdragers, zoals politieambtenaren.22 Dergelijke kritiek moet echter wel daadwerkelijk een bijdrage kunnen leveren aan een inhoudelijk debat. Dat is niet het geval bij ongefundeerde beschuldigingen. In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat de uitlating niet kan worden gezien als een inhoudelijke bijdrage aan een publiek debat, omdat er “geen enkele onderbouwing” wordt gegeven en de geuite kritiek “niet meer dan een diskwalificatie” van de politieambtenaar oplevert. In de schriftuur wordt gesteld dat de verdachte zijn uitlatingen uitgebreid heeft onderbouwd in een e-mail van 28 mei 2021, gericht aan het openbaar ministerie en het gerechtshof. Het hof heeft deze e-mail, die de subjectieve intentie van de verdachte bevat en waarvan de inhoud niet publiek is gemaakt (en die bovendien meer dan vier jaar na het publiceren van het Youtube filmpje aan het hof is verstuurd), kennelijk niet als context van de uitlating meegewogen. Dat getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.23 Bovendien heeft het hof geoordeeld dat de verdachte de politieagente al langer corrupt noemt en dat verdachte hardnekkig is in zijn beschuldigingen.24 In die context getuigt het oordeel van het hof dat de uitlating van de verdachte niet kan worden gezien als een bijdrage aan het publieke debat niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel evenmin onbegrijpelijk. Gelet op het gebrek aan onderbouwing en het herhaaldelijke karakter van de beschuldigingen kan niet worden gezegd dat de uitlatingen gericht zijn op een inhoudelijke discussie dan wel dat de uitlatingen in communicatief opzicht meerwaarde hebben”.
Terecht overweegt de PG, dat kritiek op het functioneren van de politie en tekortkomingen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek van maatschappelijk belang zijn. Ten onrechte wordt echter geoordeeld, dat de verdachte zijn kritiek niet voldoende dan wel te laat en niet op publieke wijze heeft geuit. De verdachte heeft al sinds jaar en dag een website waarop hij zijn bevindingen en onderzoeksresultaten heeft gezet. Gelet hierop moet worden staande gehouden, dat verdachte met zijn uitingen een hoger doel heeft wil dienen. Het gaat om scherpe en vergaande uitingen, maar die waren niet van elke grond ontbloot.
3.15
De PG stelt: Gelet op die vaststellingen getuigt het kennelijke oordeel van het hof dat het beledigende karakter van de uitlatingen niet wordt weggenomen door de context, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Gelet op de vele e-mails met vergelijkbare inhoud, kan niet meer worden gezegd dat de bewezenverklaarde uitlatingen tot doel hadden misstanden bij de politie Zeist aan te kaarten,26 nog los van de grievende bewoordingen waarin die uitlatingen zijn gedaan.

Dat de verdachte vele mails heeft verstuurd met kritische inhoud aan de politie is niet in geschil. Dat grote aantal en de kritische inhoud ervan impliceren niet zonder meer, dat er sprake is van een strafbare belediging.
3.17
De PG overweegt dat de klacht dat het hof hiermee niets heeft gedaan, stuit reeds af op de grond dat – zoals ook wordt erkend in de schriftuur – het getuigenverzoek niet ter terechtzitting van 2 juni 2021 is herhaald. Daarmee is er geen sprake van een verzoek tot het horen van getuigen als bedoeld in art. 315 jo art. 328 Sv en was het hof niet tot een beslissing gehouden.28 In cassatie kan daarover niet met succes worden geklaagd.
Het is juist, dat het verzoek om getuigen en deskundigen te horen niet ter zitting mondeling is herhaald neemt niet weg, dat het Hof in dit geval ambtshalve de in de stukken genoemde getuigen en deskundigen had moeten horen.4.2
De PG wijst erop, dat Het hof het bewezenverklaarde feit 3 heeft gekwalificeerd als “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan het openbaar gezag”, zoals bedoeld in art. 267 onder 1° Sr (oud). Per 1 januari 2020 is art. 267 Sr echter gewijzigd en is de strafverzwarende omstandigheid ‘openbaar gezag’ vervallen
Terecht overweegt de PG dat het hof het onder 3 bewezenverklaarde niet mag kwalificeren als “eenvoudige belediging, terwijl die belediging wordt gedaan aan het openbaar gezag”, maar wel als een eenvoudige belediging.
Anders dan de PG concludeert, dient wel te leiden tot ambtshalve cassatie, omdat dit had kunnen of moeten leiden tot strafvermindering. De verdachte heeft dus wel belang bij cassatie in deze.
Alles overziende wordt gepersisteerd bij cassatieschriftuur.

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 21/02692
Zitting 29 augustus 2023

CONCLUSIE

P.M. Frielink

In de zaak
Ralph GEISSEN,
geboren te Utrecht op 13 april 1977,
hierna: de verdachte

1. Het cassatieberoep1.1 De verdachte is bij arrest van 16 juni 2021 door het gerechtshof Armhem-Leeuwarden,
zittingsplaats Arnhem, wegens smaadschrift en een tweetal beledigingen veroordeeld tot een
voorwaardelijke taakstraf van twintig uren.

1.2 Het cassatieberoep is op 29 juni 2021 ingesteld namens de verdachte. J.M. Walther,
advocaat te Utrecht, heeft bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.1

1.3 Daarnaast is bij de Hoge Raad een geschrift (met als kop: Toelichting in cassatie)
binnengekomen waarin twee klachten zijn geformuleerd naar aanleiding van het arrest van
het hof. Uit de vorm en de inhoud van dit geschrift kan worden afgeleid dat het een stuk is
dat is opgesteld door ds verdachte zelf. Ik leid dat af uit:
– het feit dat in de inieiding van het stuk wordt vermeld dat “requirant van cassatie, verder
ta noemen: “Geisen” (…) de volgende cassatiemiddelen indient”;
– de wijze waarop de middelen zijn geformuleerd;
– het feit dat het stuk eindigt met de conclusie dat “Geissen verzoekt het cassatieberoep
gegrond te verklaren, het aangevallen arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen
naar een onpartijdig gerechtshof’, en
– de omstandigheid dat het stuk — anders dan de schriftuur — niet op het briefpapier van
het advocatenkantoor is afgedrukt en niet is voorzien van de handtekening van de
raadsman.

Het moet er daarom voor worden gehouden dat dit geschrift niet is opgesteld door een
advocaat, zodat de Hoge Raad op grond van art. 437 lid 2 Sv geen acht kan slaan op dit
stuk en de hierin opgenomen klachten.2

2. De feiten

2.1 De feiten en de context van deze zaak houden verband met de zogenoemde ‘Zeister
brandmoord’. Die zaak speelde eind 2009. Toen is in een lift van een flat een vrouw (N.A.)
in brand gestoken.

2.2 De verdachte in de onderhavige zaak kende het slachtoffer van de Zeister brandmoord. Zij
had in 2007 en 2008 bij de verdachte gewerkt. De verdachte zou een oogje op haar hebben
gehad, maar die liefde werd niet beantwoord. Op enig moment, nadat de toenmalige vriend
van N.A, de verdachte had bedreigd, werd N.A. door de verdachte op staande voet
ontslagen. De verdachte zou N.A. vervolgens hebben gestalkt. N.A. heeft daarvan aangifte
gedaan. Naar aanleiding van die aangifte is de verdachte in 2009 gehoord door
politieambtenaar MDNDR010. Tijdens dat verhoor kreeg MDNDR010 de indruk dat de verdachte fictie
en waarheid door elkaar haalde en er allerlei ongefundeerde theorieën op nahield, hetgeen
zij heeft vastgelegd in een proces-verbaal. Eind 2009 wordt N.A. in een lift in brand gestoken
en komt te overlijden. Een (vrouwelijke) kennis van N.A. wordt voor dat feit veroordeeld.

1. Bij een welwillende lezing van de schriftuur kan hieruit ook nog een tweede cassatiemiddel worden gedestilleerd,
De steller van het middel wekt niet de indruk dat hij daarin veel fiducie heeft. Ik bespreek dat terughoudend
gepresenteerde tweede middel in randnr. 2.16.

2. Dat is ook de uitkomst als het geschrift van de verdachte door de raadsman aan zijn schriftuur is gehecht (HR
19 juni 2001, EGLI:NL:HR:2001:ZD2857, NJ 2002/7, m.nt. J. de Hulu, rov. 2). Zie verder ook HR 18 juni 2002,
ECLI:NL:HR:2002:AE2846, roy. 3.2; HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7904, NJ 2008/314, rov. 2; HR 20
september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0444, rov. 1.

Na het overlijden van Naerges Achikzei stuurt de verdachte tal van e-mails naar allerlei instanties en plaatst
hij berichten op websites waarin hij schrijft dat de politie zich had gericht op de verkeerde
dader. Er zou sprake zijn van eerwraak. Later stuurde de verdachte honderden e-mails naar
de politie waarin hij onder meer stelde dat de politie Zeist corrupt was.

2.3 De bewezenverklaarde feiten in de onderhavige zaak spelen zich af in 2017. In januari van
dat jaar heeft de verdachte een filmpje op YouTube geplaatst met daarin een foto van
politieagente MDNDR010, gefotoshopt met politiepet, en daarbij onder meer de tekst dat agente
MDNDR010 van de politie Zeist corrupt is en gelogen heeft zodat de ex-werkgever van Narges Achikzei
— AG: dat is de verdachte zelf — zou worden vervolgd voor smaad, laster en stalking. Later
in het filmpje wordt het proces-verbaal getoond dat MDNDR010 in 2009 heeft opgemaakt van het
verhoor van de verdachte. De verdachte heeft niet alleen politieambtenaar MDNDR010 als corrupt
bestempeld, maar in een aantal e-mails ook politieambtenaar MDNDR011 en de politie Zeist
in het algemeen.

2.4 De verdachts heeft erkend dat hij het filmpje op YouTube heeft geplaatst en de
desbetreffende e-mails heeft gestuurd. Hij is van oordeel dat de uitlatingen niet strafbaar zijn
omdat hij daarmee een belangrijk doel wilde bereiken en de context waarin hij de uitlatingen
heeft gedaan het beledigende karakter daarvan wegneemt, Het hof heeft de verweren van
de verdachte verworpen en de verdachte veroordeeld wegens smaadschrift (feit 1) en
belediging (feit 2 en feit 3).

3. Het middel

3.1 In het middel wordt geklaagd dat “het oordeel van het Gerechtshof, dat artikel 10 EVRM en
(de) artikelen 261 en 266 niet in de weg staan aan de veroordeling van de verdachte in dit
geval niet begrijpelijk [is] te achten.” In de kern bevat het middel de klacht dat de verdachte
zijn — door het hof als smadelijk en beledigend gekwalificeerde — uitlatingen heeft gedaan
om “aandacht te vragen voor een ernstig maatschappelijk probleem (eerwraak) en het falen
van de politie ten aanzien van de aanpak ervan zichtbaar te maken.”

3.2 Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:

“1. hij op of omstreeks 11 Januari 2017 te Utrecht, opzettelijk de eer en de goede naam van een
ambtenaar, genaamd MDNDR010, hoofdagent bij het basisteam BES te Baam gedurende en/of ter
zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft aangerand, door tenlastelegging
van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van
geschriften of afbeeldingen verspreid,

immers heeft hij, verdachte, een filmpje op YouTube geplaatst met daarin een foto van die MDNDR010
en die MDNDR010 (op die foto) afgebeeld met een politiepet en (onder die foto} de tekst geplaatst,
inhoudende (onder andere) “Agente MDNDR010 van politie Zeist is corrupt. Ze heeft gelogen
zodat de ex-werkgever van oplichter Narges Achikzei door het OM zou worden vervolg
vanwege smaad, laster en stalking per email” en (vervolgens) een proces-verbaal opgemaakt door
die MDNDR010 getoond;

2. hij in de periode tussen 6 januari 2017 en 17 februari 2017 te Utrecht, (telkens) opzettelijk een
ambtenaar, MDNDR011, Operationeel Expert district Oost Utrecht, gedurende en ter zake
van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft beledigd door een toegezonden of
aangeboden geschrift, immers heeft hij, verdachte,
– op 6 januari 2017 een 6-mail gestuurd met daarin de tekst: “Ben nog op zoek naar foto’s van
corrupte politiechef MDNDR010”;

3. hij in de periode tussen 6 januari 2017 en 9 mei 2017 te Utrecht, (telkens) opzettelijk het
openbaar gezag, te weten basisteam Zeist/Bunnik/Leusden, van de politie-eenheid Midden-
Nederland, heeft beledigd door een toegezonden geschrift, immers heeft hij, verdachte,
– op 6 januari 20717 een e-mail gestuurd met daarin de tekst: “Politie Zeist is i.m.o., collectief corrupt
in deze zaak.”
– op 9 mei 2017 een e-mail gestuurd met daarin de tekst: “Koppen mosten rollen bij de corrupte
politie Zeist”.

3.3 Het hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde het volgende
overwogen:
Strafbaarheld van het bewezenverklaarde

De raadsman en verdachte hebben bepleit dat verdachte van alle tenlastegelegde feiten
vrijgesproken dient te worden, dan wel te worden ontslagen van alie rechtsvervolging. Daartoe
heeft de verdediging aangevoerd dat de bewijsmiddelen en de op zichzelf bezien beledigende
inhoud van hetgeen verdachte heeft beweerd, niet ter discussie worden gesteld, maar dat
verdachte een belangrijk doel wilde bereiken en dat de context waarin de uitlatingen zijn gedaan
het beledigende karakter daarvan geheel en al wegneemt. De door verdachte gedane uitlatingen
vallen onder het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van
de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) omschreven recht op vrijheid van
meningsuiting.

De raadsman heeft subsidiair betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle
rechtsvervolging, omdat sprake is van een situatie als omschreven in artikel 261 lid 3 Sr, dan wel
artike! 266 lid 2 Sr, Hiertoe heeft hij naar voren gebracht dat verdachte te goeder trouw heeft
kunnen aannemen dat hetgeen hij over aangever heeft opgemerkt waar was en dat het algemeen
belang de telastlegging eiste. Verdachte wilde een misstand aan de kaak stellen en in het kader
daarvan zijn de uitlatingen over aangevers opgetekend. Hij heeft zich grievend geuit, maar er was
een hoger doel mee gediend.

Door de advocaat-generaal is naar voren gebracht dat een persoonlijke aanval niet bijdraagt aan
het publieke debat en dat het recht op vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt is. In deze zaak
kan verdachte geen succesvol beroep doen op artikel 281 lid 3 Sr, 268 !id 2 Sr of artikel 10 EVRM.

Oordeel van het hof
Voor de beoordeling van deze zaak zijn de navolgende wettelijke en verdragsrechtelijke
bepalingen van belang:

Art. 261 Wetboek van Strafrecht
(…)
3. Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot noodzakelijke
verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat
het algemeen belang de telastelegging eiste,

Art. 266 Wetboek van Strafrecht
(…)
2. Niet als eenvoudige belediging strafbaar zijn gedragingen die ertoe strekken een oordeel is
geven over de behartiging van openbare belangen, en die er niet op zijn gericht ook in ander
opzicht of zwaarder te grieven dan uit die strekking voortvloeit.
Artikel 10 EVRM, dat in de Nederlandse vertaling als volgt luidt:
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te
koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder
inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-
omroep- bioscoop- of televisleondememingen te onderwerpen aan een systeem van
vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan
zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij

de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van
de nationale veiligheid, territorale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van
wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de
bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van
vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de
rechterlijke macht te weerborgen.Het Europees Hof voor ds Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) heeft in de rechtspraak met
betrekking tot de verschillende aspecten van artikel 10 EVRM benadrukt dat de vrijheid van
meningsuiting één van de essentiële fundamenten van de democratische rechtsstaat vormt. Artikel
10 EVRM bevat echter geen absoluut recht op vrijheid van meningsuiting.

Het onder meer in art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting staat aan een
strafrechtelijke veroordeling ter zake van smaadschrift in de zin van art. 261, tweede lid, Sr niet in
de weg indien zo een veroordeling een op grond van art. 10, tweede lid, EVRM toegelaten — te
weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een
democratische samenleving noodzakelijke — beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.

Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens smaadschrift
of belediging, dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de
context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen ts worden gezien of de gewraakte uitlating
een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens
dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is.

Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde geldt dat verdachte de bewering — dat MDNDR010
corrupt is en heeft gelogen — heeft gedaan omdat hij van mening is dat MDNDR010 in een strafzaak
tegen hem een vals proces-verbaal heeft opgemaakt. Het strafrechtelijk onderzoek tegen
verdachte liep in 2009 en de zaak is voorwaardelijk geseponeerd. Aan het sepot was een proeftijd
verbonden, welke proeftijd ten tijde van het bewezenverklaarde al een aantal jaren verstreken was.

Hoewel verdachte ervan overtuigd is dat hetgeen in het proces-verbaal staat niet waar is, staat dit
voor het hof niet vast. Ook door anders instanties is voor zover bekend nimmer vastgesteld dat het
proces-verbaal van MDNDR010 onjuistheden bevat. Wel staat vast dat dergelijke uitlatingen van
verdachte in combinatie met het plaatsen van een foto, MDNDR010 schaden in haar privacy en in haar
reputatie als politiefunctionaris, terwijl bovendien dergelijke uitlatingen het vertrouwen in de politie
in het algemeen kunnen schaden. Het hebben van een slechte reputatie kan het werk van MDNDR010
bemoeilijken en in zoverre speelt er meer dan alleen een persoonlijk belang van MDNDR010. Het hof
merkt daarbij op dat verdachte MDNDR010 al lange tijd (ook op het internet) corrupt noemt en MDNDR010
ook al eerder aangifte tegen verdachts heeft gedaan. Verdachte is hardnekkig in zijn
beschuldigingen.

Daar staat tegenover dat waar het gaat om uitlatingen die een bijdrage leveren aan de
maatschappelijke discussie, een beperking van het recht op de vrijheid van meningsuiting niet snel
gerechtvaardigd is, Dat geldt bij uitstek voor kritiek op de overheid, maar ook voor kritiek op
individuele gezagdragers.

Het hof is evenwel van oordeel dat de uitlating van verdachte, zoals is omschreven in het
bewezenverklaards niet gezien kan worden als bijdrage aan het publieke debat. De uiting van
verdachte in het YouTube filmpje is summier. Hij stelt dat MDNDR010 corrupt is en heeft gelogen zodat
hij vervolgd kon worden. Daarbij wordt weliswaar een proces-verbaal getoond, maar wordt verder
geen enkele onderbouwing gegeven. Naar het oordeel van het hof bevat de inhoud van het filmpje
niet meer dan een diskwalificatie van MDNDR010 en levert het daarom geen bijdrage aan het publieke
debat.

Gelet hierop is het hof van oordeel dat de bescherming van de privacy en de reputatie van MDNDR010
zwaarder weegt dan het recht van verdachte op vrijheid van meningsuiting en dat artikel 10 EVRM
er niet aan in de weg staat dat verdachte wordt veroordseld.

Ten aanzien van het beroep op artikel 261 lid 3 Sr geldt het volgende:

Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat hetgeen door verdachte naar voren is gebracht enkel de
blote bewering behelst dat MDNDR010 corrupt zou zijn en zou liegen, zonder enige staving daarvan en
nauwelijks enige context waarbinnen deze beschuldigingen dienen te worden begrepen. Daarbij
wordt het diffamerende karakter van de uitspraak nog versterkt doordat verdachte daarbij een
profielfoto van facebook van MDNDR010 heeft geplaatst en bewerkt door haar gezicht daarbij met een
politiepet af te beelden. Door op voornoemde wijze MDNDR010 te beschuldigen van liegen en corruptie
kan niet gezegd worden dat verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat met de
beschuidiging een redelijk doel gediend was en dat dit doel niet op andere wijze en met minder
vergaande middelen bewerkstelligd had kunnen worden.Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde overweegt het hof dat de door de verdachte
gedane uitlatingen, gelet op de bewoordingen waarin zij zijn gedaan, zonder meer als beledigend
kunnen worden ervaren door degenen op wie de uitlatingen betrekking hebben. Het hof is van
oordeel dat de uitlatingen niet in het kader van het publieke debat of als uiting van artistieke
expressie zijn gedaan, dan wel dat zijn uitlatingen ertoe strekken een oordeel te geven over de
behartiging van openbare belangen. Immers, des e-mails van verdachte waren enkel toegezonden
en gericht aan de politie en konden daardoor geen bijdrage leveren aan het publieke debat of de
behartiging van openbare belangen.

Ten aanzien van de feiten 2 en 3 staan artikel 10 EVRM en artikel 266 lid 2 Sr niet aan een
veroordeling in de weg.

Het hof verwerpt de gevoerde verweren.”

Beoordelingskader

3.4 In een democratische rechtstaat is de vrijheid van meningsuiting een groot goed. Het recht
op vrijneid van meningsuiting is echter niet onbegrensd. Beperkingen zijn toegestaan indien
deze bij wet zijn voorzien, een gerechtvaardigd doet dienen en noodzakelijk zijn in een
democratische samenleving (art. 10 lid 2 EVRM). Strafbaarstellingen van smaadschrift en
belediging zijn voorbeelden van dergelijke beperkingen op de vrijheid van meningsuiting.

3.5 Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de feitenrechter bij de beoordeling van de
vraag of een concrete uitlating ook daadwerkelijk strafbaar is, acht moet slaan op de
gebezigde woorden en de context waarin de uitlating ís gedaan. “Daarbij dient onder ogen
te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat
of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de
uitlating in dat verband niet onnodig grievend is”?

3.6 In de literatuur wordt de door de Hoge Raad uitgezette lijn als een ‘driestappentest’
(Dommering) of een ‘drietrapsbenadering’ (Nieuwenhuis/Janssens) aangemerkt. In dat
kader worden de volgende vragen onderscheiden:

1. Is de uitlating op zichzelf beledigend (bijvoorbeeld het woord ‘klootzak’)?
2. Is de uitlating gedaan in een context die ofwel maakt dat een op zichzelf niet beledigende
uitlating toch als beledigend heeft te gelden (denk bijvoorbeeld aan het roepen van
‘mafkees’ of ‘mierenneuker’ naar een agent die zijn werk doet®)
3 HR 10 april 2018, EGLI:NL:HR:2018:541, AJ 2018/2862, m.nt. E.J. Dommering, rov. 2.4 (belediging); HR 2 juli
20189, ECLENL:HR:2019:1059, NJ 2019/348, m.nt. E.J. Dommering, rov. 3.4 (smaadschrift).
4 Zie respectievelijk de noten van Dommering onder de in de vorlge voeinoot aangehaalde arresten en A.J.
Nieuwenhuis en A.LJ. Janssens, Uitingsdelicten, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 52.
5 HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:708, rov. 3,4.
6 Vgl, HR 22 december 2008, ECLI:NL:HR:2009:EJ9796, NJ 2010/8741 m.nt. Y. Buruma en HR 17 december 2013,
ECLI:NL:HR:2013:2003, NJ 2014/181, m.nt. N, Keijzer.

op zichzelf wel beledigende uitlating het beledigende karakter komt te ontvallen
(bijvoorbeeld doordat de uitlating heeft te gelden als een bijdrage aan een publiek debat
of een uiting is van artistieke expressie)?
3. Is de uitlating onnodig grievend (waardoor bijvoorbeeld ook een bijdrage aan een publiek
debat toch strafbaar is8.7 Hoewel de context van de uitlating uit meer factoren bestaat dan alleen de mogelijke bijdrage
aan het publieke debat en artistieke expressie, is het publieke debat een belangrijk
oriëntatiepunt.9 Hieronder kan kritiek op (het beleid van) de overheid worden geschaard,
maar ook het aan de kaak stellen van maatschappelijke problemen. In dat kader wordt
persvrijheid en het politieke debat van groot belang geacht, maar ook kritiek van een burger
die een kwestie van algemeen belang wil aankaarten, kan onder het publieke debat vallen.
Het enkele feit dat een (kritische) uitlating betrekking heeft op een onderwerp van
maatschappelijk belang, impliceert niet zonder meer dat de uitlating een bijdrage aan het
publieke debat kan vormen.’9 Bij scheldkanonnades, het roepen van allerlei verwensingen
en het doen van ongefundeerde uitlatingen zal dat niet snel het geval zijn”11

3.8 Hoewel er de nodige ruimte is voor kritiek op het functioneren van de overheid, is het van
belang dat (politieambtenaren in de uitoefening van hun functie het vertrouwen van het
publiek moeten kunnen genieten, zodat het noodzakelijk kan zijn hen te beschermen tegen
ongefundeerde beschuldigingen wanneer zij hun functie uitoefenen. 12 Dit uitgangspunt past
bij het oordeel van de Hoge Raad dat de stelling dat politieagenten méér moeten kunnen
verdragen (en accepteren) dan burgers, geen steun vindt in het recht. 13

3.9 Het recht op vrijheid van meningsuiting komt ook tot uitdrukking in de bijzondere
strafuitsluitingsgronden van art. 281 lid 3 Sr en art. 2686 lid 2 Sr. in het derde lid van art. 261
Sr is bepaald dat smaad(schrift) niet bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot
noodzakelijke verdediging of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde
waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste. De goeder trouw heeft zowel
betrekking op het aannemen van de waarheid als het aannemen dat het algemeen belang
de beschuldiging eist.’* De goeder trouw wordt objectief ingevuld, in de zin dat van goeder
trouw enkel sprake is voor zover de verdachte zich gedraagt zoals van een redelijk denkend
en handelend persoon in de gegeven situatie mag worden verwacht. 15 Dat de verdachte te
goeder trouw heeft mogen aannemen dat het algemeen belang was gediend met de
beschuldiging, houdt in dat de verdachte kon menen dat hiermee een redelijk, hoger doel
werd gediend, dat verder strekt dan een persoonlijk belang. Verder brengt het vereiste van

7 Vgl. HR 2 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1059, NJ 2019/348, m.nt. E.J. Dommering.
8 Zie HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3583, NJ 2015/108, m.nt, N. Rozemond, rov. 4.4.4.
9 A. Nieuwenhuis, ‘Op zoek naar het publieke debat. Over de afbakening door het EHRM van een bij uitstek
beschermde categorie uitlatingen’, Mediaforum 2018/3; F. Janssens en A. Nieuwenhuis, ‘Smaad, eenvoudige
belediging en het maatschappelijk debat’, AA 2020/2.
10 EHRM 6 september 2018, nr. 28448/12 (Gaunt t. het Verenigd Koninkrijk), par. 59.
11 EHRM 11 maart 2003, nr. 35640/97 (Lesnik t. Slowakijke), par. 57-59; EHRM 4 april 20086, nr. 33352/02 (Keller
t. Hongarije); EHRM 11 Januari 2011, nr. 4035/08 (Barata Montelro da Costa Nogueira and Patrício Pereira t,
Portugal) par. 38: EHRM 6 september 2016, nr. 28448/12 (Gaunt t. het Verenigd Koninkrijk), par. 60-82, Zie ook
conclusie AG Spronken voorafgaand aan HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2920:381 (art. 81 RO).
12 EHRM 21 januari 1999, nr. 25718/84 (Janowski t, Polen), par. 33; EHRM 11 maart 2003, nr. 35640/97 (Lesnik t.
Slowakijke), par. 54.
13 HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:20098:BJ9796, NJ 2010/671, m.nt. Y. Buruma, rov. 2,5.
14 AJ. Nieuwenhuis en A.L.J. Janssens, Uitingsdelicten, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 172.
15 AJ. Nieuwenhuis en A.L.J. Janssens, Uitingsdelicten, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 173.

het algemeen belang mee dat dit redelijke doel niet met andere, minder vergaande middelen
kon worden bereikt. Op grond van art. 266 lid 2 Sr zijn als eenvoudige belediging niet strafbaar gedragingen die
ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, en die er
niet op zijn gericht ook in ander opzicht of zwaarder te grieven dan uit die strekking
voortvloeit. Onder ‘openbare belangen’ worden verstaan belangen die naar hun aard zijn
toevertrouwd aan openbare lichamen of waarvan de behartiging voortvloeit uit de vervulling
van een (semi-)overheidstaak.17 Hieruit volgt dat kritiek op overheidshandelen, waaronder
handelen van de politie, niet zonder meer strafbaar is, mits de uitlatingen niet onnodig
grievend zijn. De wetgever merkte hierover op dat de strafuitsluitingsgrond niet impliceert
“dat schelden voortaan straffeloos zal zijn, mits het slachtoffer maar op enigerlei wijze met
de behartiging van openbare belangen was belast.”’? Of de uitlatingen onnodig grievend zijn,
wordt objactief uitgelegd zodat de bedoeling van de verdachte niet leidend is.

3.11 In de literatuur is bepleit om de bijzondere strafuitsluitingsgronden van art. 261 lid 3 Sr en
art. 266 lid 2 Sr conform art. 10 EVRM uit te leggen.9 De Hoge Raad lijkt die weg (nog) niet
te willen inslaan. Zo heeft hij over de verhouding tussen art. 261 lid 3 Sr en art. 10 EVRM
overwogen dat niet in zijn algemeenheid kan worden gezegd dat bij de verwerping van een
beroep op art. 10 EVRM aan een beroep op art. 261 lid 3 Sr geen zelfstandige betekenis
meer kan toekomen.20

Bespreking van het middel

Smaadschrift (feit 1)

3.12 Het hof heeft ten aanzien van smaadschrift geoordeeld dat de uitlating van de verdachte niet
kan worden gezien als bijdrage aan het publieke debat, zodat art. 10 EVRM niet aan een
veroordeling wegens smaadschrift in de weg staat, In dat kader heeft het hof belang gehecht
aan het feit dat de uiting van de verdachte in het YouTube filmpje summier is en dat er door
de verdachte geen (nadere) onderbouwing aan wordt gegeven.

3.13 Voorop kan worden gesteld dat kritiek ten aanzien van het functioneren van de politie en
tekortkomingen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek onderwerpen van
maatschappelijk belang zijn.21 Hetzelfde geldt voor kritiek ten aanzien van individuele
gezagsdragers, zoals politieambtenaren.22 Dergelijke kritiek moet echter wel daadwerkelijk
een bijdrage kunnen leveren aan een inhoudelijk debat. Dat is niet het geval bij
ongefundeerde beschuldigingen. In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat de
uitlating niet kan worden gezien als een inhoudelijks bijdrage aan een publiek debat, omdat
er “geen enkele onderbouwing” wordt gegeven en de geuite kritiek “niet meer dan een

16 A.J. Nieuwenhuis en A.LJ. Janssens, Uitingsdelicten, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 181.
17 A.J. Machielse, art. 266 Sr, aant. 6, in: Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, bijgewerkt t/m 15 augustus
2018,
18 Kamerstukken II, 1975/76, 11 249, nr. 8, p. 12.
19 AJ. Nieuwenhuis en A.LJ. Janssens, Uifingsdelicten, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 187-188; AL.
Janssens in C.P.M. Cleiren e.a. (red.), Tekst & Commentaar Strafrecht (14de druk), aant. 15b In de Inleidende
opmerkingen bij Titel XVI (Belediging) van Boek II
20 HR 14 juni 2011, ECLENL:HR:2011:BP0287, NJ 2011/5604, m.nt. E.J. Dommering, rov. 7.3.
21 EHRM EHRM 4 februari 2019, nr. 10692/09 (Savva Terentyev t. Rusland), par. 71.
22 EHRM 20 februari 2019, nr. 26922/14 (Toranzo Gomez t, Spanje), par, 57

diskwalificatie” van de politieambtenaar oplevert. In de schriftuur wordt gesteld dat de
verdachte zijn uitlatingen uitgebreid heeft onderbouwd in een e-mail van 28 mei 2021, gericht
aan het openbaar ministerie en het gerechtshof. Het hof heeft deze e-mail, die de subjectieve
intentie van de verdachte bevat en waarvan de inhoud niet publiek is gemaakt (en die
bovendien meer dan vier jaar na het publiceren van het You Tube filmpje aan het hof is
verstuurd), kennelijk niet als context van de uitlating meegewogen. Dat getuigt niet van een
onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.23 Bovendien heeft het hof geoordeeld dat
de verdachte de politieagente al langer corrupt noemt en dat verdachte hardnekkig is in zijn
beschuldigingen. In die context getuigt het oordeel van het hof dat de uitlating van de
verdachte niet kan worden gezien als een bijdrage aan het publieke debat niet van een
onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel evenmin onbegrijpelijk. Gelet op het gebrek aan
onderbouwing en het herhaaldelijke karakter van de beschuldigingen kan niet worden
gezegd dat de uitlatingen gericht zijn op een inhoudelijke discussie dan wel dat de uitlatingen
in communicatief opzicht meerwaarde hebben. Ten aanzien van de bijzondere strafuitsluitingsgrond van art. 281 lid 3 Sr heeft het hof
geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de verdachte te goeder trouw heeft kunnen
aannemen dat met de beschuldiging een redelijk doel was gediend en dat dit doel niet op
andere wijze en met minder vergaande middelen had kunnen worden bewerkstelligd. In dat
kader heeft het hof belang gehecht aan het feit dat de verdachte de beschuldigingen heeft
geuit zonder enige onderbouwing en dat hij een bewerkte facebookfoto van de politieagente
bij de beschuldigingen heeft geplaatst. Het hof heeft daarmee tot uitdrukking gebracht dat
de verdachte niet in redelijkheid kon menen dat een ongefundeerde uitlating die nauwelijks
van enige context is voorzien het algemeen belang diende en dat een YouTube filmpje met
een bewerkte foto van de politieagente geen proportionele manier is om de boodschap aan
het publiek over te brengen. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is
evenmin onbegrijpelijk.

Belediging (feiten 2 en 3)

3.15 Ten aanziën van de twee gevallen van belediging heeft het hof geoordeeld dat art. 10 EVRM
en art. 266 lid 2 Sr niet aan een veroordeling wegens belediging in de weg staan. Uit de
vaststellingen van het hof over de context van de zaak volgt dat de verdachte sinds
december 2009 honderden e-mails heeft gestuurd naar allerlei instanties en betrokkenen en
artikelen op diverse websites heeft geplaatst, onder meer met de stelling dat de politie Zeist
corrupt is. Gelet op die vaststellingen getuigt het kennelijke oordeel van het hof dat het
beledigende karakter van de uitlatingen niet wordt weggenomen door de context, niet van
een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Gelet op de vele e-mails
met vergelijkbare inhoud, kan niet meer worden gezegd dat de bewezenverklaarde
uitlatingen tot doel hadden misstanden bij de politie Zeist aan te kaarten,26 nog los van de
grievende bewoordingen waarin die uitlatingen zijn gedaan.

3.16 Het middel faalt.

23 HR27 meant 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5623, NJ 2012/220, rov. 2.3, Vgl. ook EHRM 23 juli 2009, nr. 12268/03
(Hachette Filipacchi Associés (!ci Paris) t. Frankrijk), par. 43,
24 Vgl. HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0287, NJ 2011/504, m.nt. E.J. Dommering, rov. 6.2.
25 Noot EJ. Dommering bij HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:539, NJ 2018/2823 (in het kader van
groepsbelediging a.b.i. art. 1376 Sr).
26 Vgl EHRM 9 december 2021, nr. 52969/13 (Wojczuk t. Polen), par. 84.

3.17 Voor zover de steller van de schriftuur bij wijze van een tweede middel heeft beoogd te
klagen dat het hof heeft verzuimd te beslissen op een verzoek tot het horen van getuigen,
geldt het volgende. In de gedingstukken bevindt zich een brief gericht aan het hof gedateerd
27 mei 2021, waarin het hof wordt verzocht een aantal getuigen op te roepen. De klacht
dat het hof hiermee niets heeft gedaan, stuit reeds af op de grond dat — zoals ook wordt
erkend in de schriftuur — het getuigenverzoek niet ter terechtzitting van 2 juni 2021 is
herhaald. Daarmee is er geen sprake van een verzoek tot het horen van getuigen als bedoeld
in art. 315 Jo art. 328 Sv en was het hof niet tot een beslissing gehouden.2 In cassatie kan
daarover niet met succes worden geklaagd.4. Ambtshalve aandacht voor de strafbaarheld van feit 3

4.1 Het hof heeft het bewezenverklaarde feit 3 gekwalificeerd als “eenvoudige belediging, terwijl
de belediging wordt gedaan aan het openbaar gezag”, zoals bedoeld in art. 267 onder 1° Sr
(oud). Per 1 januari 2020 is art. 267 Sr echter gewijzigd en is de strafverzwarende
omstandigheid ‘openbaar gezag’ vervallen.2° Op grond van art, 1 lid 2 Sr wordt in geval van
verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de verdachte
gunstigste bepaling toegepast. In het geval de delictsomschrijving (in voor de verdachte
gunstige zin) is gewijzigd, is art, 1 lid 2 Sr van toepassing indien die wetswijziging voortvloeit
uit een verandering van inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van het vóór de
wetswijziging begane strafbare feit. Uit de wetsgeschiedenis van het gewijzigde art. 267 Sr
kan worden afgeleid dat het schrappen van het bestanddeel ‘openbaar gezag’ mede berust
op een gewijzigd inzicht van de wetgever over het nut en noodzaak van het inzetten van het
strafrecht ten aanzien van belediging van het openbaar gezag, Zo is opgemerkt dat die
omstandigheid moeilijk is te verenigen met het recht op vrijheid van meningsuiting en dat de
overheid het strafrecht niet nodig heeft om te voorkomen dat haar gezag in twijfel wordt
getrokken.31 Nu er sprake is van een gewijzigd inzicht van de wetgever over de
strafwaardigheid van belediging van het ‘openbaar gezag’, had het hof (anderhalf jaar na de
wetswijziging) het onder 3 bewezenverklaarde niet mogen kwalificeren als “eenvoudige
belediging, terwijl die belediging wordt gedaan aan het openbaar gezag”, maar wel als een
eenvoudige belediging.

4.2 Het bovenstaande behoeft in mijn optiek niet tot ambtshalve cassatie te leiden, omdat de
verdachte daar onvoldoende belang bij heeft. Of het bij feit 3 nu gaat om een gekwalificeerde
belediging of een eenvoudige belediging, het strafmaximum voor een op te leggen taakstraf
blijft ongewijzigd, namelijk 240 uren per strafbaar feit (art. 22c lid 2 Sr). Ten aanzien van de
feiten 1 tot en met 3 geldt bovendien dat de samenloopregeling geen beperkingen bevat voor
het cumuleren van taakstraffen (art. 57 lid 2 Sr).32 Wanneer daarbij in aanmerking wordt
genomen de hoogte van de door het hof opgelegde straf (een geheel voorwaardelijke
taakstraf van twintig uur) dan ontgaat mij het belang van de verdachte bij cassatie en

27 Gedingstukken ingekomen op 5 augustus 2022, mapje 1. Onderzosk ter terechtzitting.
28 HR 1 Juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/4441 m.nt. M.J. Borgers, rov. 2,53-2.54,
29 Besluit van 18 Jull 2019 tot vaststelling van het tijdstip van Inwerkingtreding van de wet van 15 mei 2019 tot
wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES teneinde enkele bijzondere
delen inzake belediging van staatshoofden en andere publieke personen en instelingen te doen vervallen
(Stb. 2019, 187).
30 HR 12 Juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878, NJ 2012/78, m.nt. N. Keijzer, rov. 3.5.2.
31 Kamerstukken H 2017118, 34456, nr. 20, p. 2: Handelingen II, 2017/28, nr. 69 item 4, (4 april 2018), Zie ook A.J.
Nieuwenhuis on A.L.J. Janssens, Uitingsdelicten, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 148.
32 HR 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1191, NJ 2022/383 m.nt. J.M. ten Voorde, rov. 2.5.

terugwijzing. Naar mijn oordeel zou de Hoge Raad kunnen volstaan met een ambtshalve
verbetering van de kwalificatie van het onder 3 bewezenverklaarde feit door deze te wijzigen
in ‘eenvoudige belediging’. Voor strafvermindering bestaat geen reden.5. Slotsom

5.1 Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde
overweging.

5.2 Afgezien van de onder 3 besproken grond, heb ik geen gronden aangetroffen die tot
ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

5.3 Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen ten aanzien
van de kwalificatie van het onder 3 bewezenverklaarde feit, tot verbetering van de bestreden
uitspraak in zoverre en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Ondertekening Conclusie P.G.
ECLI:NL:PHR:2023:734Handtekeningen

Frielink, mr. P.M.

Hoge Raad der Nederlanden Afdeling Strafrecht

Parketnummer 21/02692

cassatieschriftuur

van mr. J.M. Walther

in de zaak

R. Geissen

tegen

Openbaar Ministerie Procureur Generaal

Geachte heer/mevrouw,
Bij brief d.d. 30 augustus 2022 is kenbaar gemaakt, dat binnen zestig dagen een schriftuur moet worden ingediend. Bijgaand treft u een schriftuur met middelen van cassatie aan. Voor zover nodig verklaar ik hierbij door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gevolmachtigd tot indiening van een schriftuur.
Inhoud arrest gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 16 juni 2021
In het bestreden arrest overweegt het gerechtshof, dat de verdachte niet heeft betwist de ten laste gelegde uitlatingen te hebben gedaan. Derhalve acht het gerechtshof de ten laste gelegde feiten bewezen. Voorts overweegt het gerechtshof dat de bescherming van de privacy van aangeefster MDNDR010 zwaarder weegt dan het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting en artikel 10 EVRM niet in de weg staat aan de veroordeling van de verdachte. Het beroep op artikel 261 lid 3 Sr wordt verworpen. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 is het gerechtshof van oordeel, dat de e-mails van de verdachte enkel waren verzonden naar de politie, waardoor deze geen bijdrage leveren aan het publieke debat of de behartiging van openbare belangen. Ook ten aanzien van deze feiten overweegt het gerechtshof dat artikel 10 EVRM en artikel 266 lid 2 Sr niet in de weg staan aan een veroordeling.
Cassatiemiddelen
Bewezenverklaring
De verdachte ontkent niet de in de dagvaarding genoemde uitlatingen te hebben gedaan.
De uitlatingen moeten echter worden bezien in het licht van het feit, dat de verdachte hiermee niet het doel had om iemands goede naam aan te randen of betrokkenen of het politieteam te beledigen. Hiermee wilde de verdachte aandacht vragen voor een ernstig maatschappelijk probleem (eerwraak) en het falen van de politie ten aanzien van de aanpak ervan zichtbaar te maken. Weliswaar heeft betrokkene zich gericht tot twee individuele personen, maar dat was in hun hoedanigheid als politieagent en in relatie tot de ‘Zeister brandmoordzaak’.
In de ‘Zeister brandmoordzaak’ is een vrouw in 2013 veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf en TBS. De veroordeelde in die zaak heeft echter weinig verklaard over haar motief in die zaak1. De verdachte was de voormalige werkgever van het slachtoffer in die zaak en heeft reeds voor haar noodlottige overlijden aandacht gevraagd voor het feit, dat zij slachtoffer was van een gedwongen huwelijk. Hoewel daarvoor kennelijk onvoldoende strafrechtelijk bewijs was, kan volgens verdachte (en anderen) niet worden uitgesloten dat er nog andere personen betrokken waren bij deze moord. De verdachte heeft politie en justitie herhaaldelijk gewezen op aanwijzingen, dat er sprake was van eerwraak en obstructie van een gedwongen huwelijk. Deze aanwijzingen zijn volgens betrokkene nimmer serieus genomen en hebben niet geleid tot deugdelijk onderzoek. Verder moet erop worden gewezen, dat de verdachte door de uiterst gruwelijke moord van iemand, die hij van nabij heeft gekend en hem dierbaar was, ernstig beschadigd is.1 Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14 augustus 2013, 21-002082-11 ECLI:NL:GHARL:2013:6057. 2

Betrokkene is ervan doordrongen geraakt, dat eerwraak een zeer groot en internationaal probleem is en is door zijn eigen activiteiten en studie een deskundige geworden op dit terrein. Het gaat in deze zaak niet om willekeurige van enige grond ontblote verdachtmakingen.
Ten onrechte oordeelt het gerechtshof, dat de vrijheid van meningsuiting ex artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) niet in de weg staat aan de veroordeling van de verdachte,
Immers, uit vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat grote voorzichtigheid in acht dient te worden genomen bij beantwoording van de vraag in hoeverre inbreuk gemaakt mag worden op het recht van vrijheid van meningsuiting en dat de noodzaak om deze te beperken niet snel kan worden aangenomen indien de uitingen in de media worden gedaan en als bijdrage aan het publieke debat kunnen worden beschouwd. Ook geldt dat er in een democratische maatschappij ruimte moet zijn voor uitlatingen die kwetsen, choqueren of verontrusten. Uit het kwetsende karakter van bepaalde uitlatingen moet niet te snel een rechtvaardiging voor een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting worden afgeleid. Ten aanzien van uitingen van journalisten of daarmee gelijk te stellen personen geldt dat in nog sterkere mate, gelet op hun belangrijke rol in de verstrekking van nieuws en het voeren van het publieke debat2.
In het onderhavige geval waren de uitlatingen van de verdachte scherp van toon, maar – nogmaals – het primaire doel van de verdachte was niet om de aangever en het politieteam te kwetsen of te beledigen, maar om een bijdrage te leveren aan het publieke debat inzake eerwraak en dwanghuwelijken in het algemeen en met betrekking tot de ‘Zeister brandmoordzaak’ in het bijzonder.
Wat betreft de tenlastelegging inzake aangeefster MDNDR010 dient het belang van de vrijheid van meningsuiting van de verdachte zwaarder te wegen dan het recht op privacy van deze aangeefster. Zulks klemt temeer nu uitlatingen van de verdachte geen aanval op de persoon van de aangeefster betroffen, maar betrekking hadden op het professionele functioneren als medewerker van de politie. Anders dan het Gerechtshof in de aangevallen uitspraak overweegt heeft de verdachte in zijn publiekelijk gedane uitlatingen uitgebreid onderbouwd waarom en in welke opzichten de betreffende verbalisant en het politieteam te kort zijn geschoten. Wat dat betreft kan verwezen worden naar de e-mail van 28 mei 2021 aan het Openbaar Ministerie (en Gerechtshof) met bijlagen. In deze e-mail is overigens ook een verzoek neergelegd om getuigen en deskundigen te horen. Dit verzoek is weliswaar niet ter zitting expliciet herhaald, maar dat neemt niet weg, dat het op weg van het Gerechtshof om deze getuigen en deskundigen te horen voordat een uitspraak werd gedaan, nu er kennelijk anders dan de verdachte werd geoordeeld omtrent de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting in dit geval.
Gelet hierop is het oordeel van het Gerechtshof, dat artikel 10 EVRM en artikelen 261 en 266 niet in de weg staan aan de veroordeling van de verdachte in dit geval niet begrijpelijk te achten .Conclusie
Alles overziende verzoek ik u het cassatieberoep gegrond te verklaren, het aangevallen arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het gerechtshof.

2 Zie Rechtbank Amsterdam 15 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5078

Hoge Raad der Nederlanden
Zaaknummer: 21/02692TOELICHTING IN CASSATIE INZAKE:

Ralph GEISSEN, geboren te Utrecht op 13 april 1977, wonende te Utrecht, requirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 16 juni 2021 in de zaak met parketnummer 21-006270-19.

Requirant van cassatie, verder te noemen: “Geissen”, dient de volgende cassatiemiddelen in:

1. Schending van het recht en/ of verzuim van vormen, waarvan de niet naleving met nietigheid is bedreigd en/of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet inachtgenomen vormen, in het bijzonder van artikel 315 en 350 Sv en art. 261 lid 3 Sr, doordat het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de door Geissen verzochte getuigen te horen of diens onderzoeksvraag te (laten) beantwoorden. Het hof gaf geen onderbouwing voor het afwijzen van getuigen en het onbeantwoord laten van de onderzoeksvraag. Geissen ziet het als procedurefouten en voelt zich ernstig in zijn verdediging geschaad.

Toelichting:
Geissen verzocht getuigen te horen en heeft een onderzoeksvraag voorgesteld om daarmee aannemelijk te maken dat hij een beroep kon doen op de rechtvaardigingsgrond van artikel 261 lid 3 Sr. Dat artikellid luidt als volgt:

“3) Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het telaste gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eist.”2. Als aan de in dat art. 261 lid 3 gestelde voorwaarden is voldaan, is smaadschrift niet strafbaar. Geissen heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een beroep gedaan op art. 261 lid 3 Sr. Zowel de rechtbank als het gerechtshof hebben het beroep van Geissen op de rechtvaardigingsgrond van artikel 261 lid 3 WvSr afgewezen.
3. Rechtbank en hof hebben het beroep op artikel 261 lid 3 ten onrechte afgewezen. Aan alle eisen voor een beroep op het derde lid van art. 261 lid 3 WvSr is immers voldaan. Geissen heeft, in zijn rol als verdachte in de valse smaadzaak van Narges Achikzei en haar informele moslimman Haroen Mehraban, in zijn verweerschriften, klachtenprocedures, e-mails en op internet MDNDR010 gekwalificeerd als corrupte agente. Geissen wist immers dat Narges Achikzei zich in emails aan hem had voorgesteld als Narges Mehraban, dus toen hij op internetoplichting.nl is gaan meemopperen met slachtoffers van Narges Mehraban en haar vriend handelde hij ter noodzakelijke verdediging en te goeder trouw omdat hij zonder meer aannam dat het telaste gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste. Medeslachtoffer Hans/Watchman (PL2412.412.2008.30671) had de personaliagegevens van Narges Mehraban van de politie ontvangen en doorgegeven aan Geissen: “SINDS 19-06-2008 : Laan van Vollenhove 2175 te Zeist”. Omdat MDNDR010 in haar proces-verbaal liegt dat Geissen bij het verhoor heeft toegegeven een grote blunder te hebben gemaakt door Narges Achikzei te koppelen aan Narges Mehraban en verzwijgt dat Geissen een mutatie had laten aanmaken tegen Narges Achikzei en haar vriend vanwege een doodsbedreiging mag door Geissen publiekelijk worden gewaarschuwd voor MDNDR010 en worden gezegd dat zij corrupt is waarbij haar proces-verbaal over Narges “Mehraban” Achikzei, met 25 leugens op anderhalve pagina, dient als geldig bewijsmiddel. Een week voor de valse strafzaak tegen Geissen en twee weken voor haar burgerlijke huwelijk werd Narges Achikzei door de zus van een vriend van Haroen Mehraban in brand gestoken. In het AD zei politiewoordvoerder Thomas Aling dat hij bekend is met de theorieën dat Narges Achikzei slachtoffer is van eerwraak of een volstrekt geëscaleerd juridisch conflict, maar dat een heel ander motief ook denkbaar is, bijvoorbeeld iemand die jaloers was dat ze ging trouwen. Advocaat Ausma adviseerde zijn cliënte te zwijgen over haar motieven en zei tegen haar dat een verblijf in de TBS kliniek voor haar beter zou zijn dan een gevangenisstraf en hij verzon een verhaal voor de bühne dat ze last heeft van een meervoudige persoonlijkheidsstoornis en zelf graag in een TBS

kliniek wil worden geplaatst. Naar de stellige overtuiging van Geissen is executeur MDNDR021 door het slechte optreden van haar advocaat, politie Zeist, het OM en rechters op basis van totaal verzonnen verhalen voor lange tijd in een TBS kliniek opgesloten en gaat ze daar naar eigen zeggen kapot. Geissen ziet MDNDR021 als slachtoffer van het lot omdat zij zelf geen conflict had met Narges Achikzei en zeer waarschijnlijk dus door anderen als executeur is aangewezen. In het arrest staat dat het hof concludeert dat Geissen de video als belediging heeft bedoeld, zodoende worden alle geldige argumenten dat hier absoluut geen sprake is van een strafbare belediging zonder geldige onderbouwing en/ of deugdelijk onderzoek terzijde geschoven.
4. Het was nooit Geissen’s bedoeling om aangevers te beledigen, maar om, onderbouwd met feiten en getuigenverklaringen, aan te geven dat de werkelijke motieven achter de moord naar zijn overtuiging heel anders zijn dan wat door politie Zeist en het OM aan rechters is gepresenteerd. Geissen gaat er vanuit dat de straf voor executeur MDNDR021 heel anders zou zijn geweest als politie en justitie haar op basis van de twee meest genoemde motieven met Geissen als getuige á charge aan rechters zouden hebben gepresenteerd. Geissen heeft veel onderzoek gedaan, is absoluut overtuigd van zijn gelijk en voelt zich moreel verplicht om deze grote misstand aan de orde te stellen.
5. Geissen heeft MDNDR010 voor het eerst als corrupte agent bestempeld in een positie als verdachte in de valse smaadzaak van Narges Achikzei, Haroen Mehraban en hun raadsman Ruijzendaal. Iedere verdachte heeft het recht om een eigen verdedigingstactiek te kiezen en een verklaringsvrijheid. Geissen koos ervoor om MDNDR010 in klachtprocedures en ook publiekelijk ervan te beschuldigen dat ze ontzettend fout heeft gehandeld in de zaken rondom Narges Mehraban-Achikzei. Geissen heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging als bescherming tegen een waargenomen bedreiging en geniet als verdachte verklaringsvrijheid. Geissen deelt een opvatting met rechter Myjer, dat wanneer je als burger een grote strafzaak kapot kunt maken dat je dat dan moet doen. Alle risico’s die kleven aan het vervullen van de rol van eerlijke klokkenluider tegenover politie en justitie heeft Geissen geaccepteerd omdat hij te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het telaste gelegde waar was en het algemeen belang de tenlastelegging eiste. Het hof had op een professionele wijze tot waarheidsvinding moeten overgaan en had de belangen en pijn van aangevers moeten afwegen tegenover de verwoeste levens, trauma’s, belangen en pijn van Geissen, MDNDR021 en andere verwaarloosde slachtoffers van de Zeister brandmoord en had tot de conclusie moeten komen dat het algemeen belang de tenlastegging eiste en dat Geissen’s beroep op het derde lid van art. 261 lid 3 WvSr slaagt. Getuigen curator Dingemans en reclasseringsmedewerker Balfoort hadden het hof kunnen vertellen dat zij Geissen zien als slachtoffer van de moord op Narges
Achikzei. Naast Dingemans en Balfoort zijn er nog heel veel anderen die Geissen op basis van goede redenen kwalificeren als slachtoffer van de Zeister brandmoord. MDNDR021 is onweerlegbaar partij bij deze moord en zij heeft aan Geissen haar excuses aangeboden nadat hij haar over zijn trauma had geïnformeerd. Geissen heeft gesproken met 6 TGO Gero rechercheurs en mocht informatie over de moord mailen naar het algemene e-mailadres van politie Zeist. Een TGO Gero rechercheur heeft tegen Geissen gezegd dat hij zijn best had gedaan om haar te bevrijden en een rechercheur had bij Radio M-Utrecht gezegd dat de vrouw slachtoffer is van eerwraak en vanwege afpersing van een bedrijf. Datgene wat Geissen heeft gepubliceerd is allereerst bedoeld om bepaalde misstanden aan de orde te stellen. Daarmee is aan beide eisen voor een geslaagd beroep op de bijzondere rechtvaardigingsgrond van art. 261 lid 3 WvSr voldaan. Geissen heeft immers te goeder trouw mogen aannemen dat het ten laste gelegde waar was en mocht er vanuit gaan dat zijn publicaties het algemeen belang dienen. Rechtbank en hof hadden hierover een ander oordeel en zijn tot dat oordeel gekomen zonder dat zij het noodzakelijk vonden een aantal door Geissen aangedragen getuigen te horen. Indien de getuigen wél zouden zijn gehoord, was het heel wel mogelijk geweest dat uit de verschillende getuigenverklaringen naar voren zou komen dat hetgeen Geissen heeft gepubliceerd inderdaad de waarheid is. Indien het hof de personaliagegevens bij ABN AMRO m.b.t. Narges Mehraban wél had opgevraagd dan zou daaruit blijken dat Geissen de waarheid spreekt en door rechters moet worden gezien als slachtoffer van een slecht overheidsoptreden.
6. Indien met behulp van de getuigenverklaringen of deugdelijk onderzoek aan het licht zou komen dat hetgeen appellant heeft gepubliceerd de waarheid is, dan is daarmee het maatschappelijke belang van zijn openbaringen gegeven. Immers: als de verhalen van Geissen op waarheid blijken te berusten, dan staat vast dat er in het onderzoek naar de moord op Narges Achikzei zeer ernstige fouten zijn gemaakt, waardoor de executeur niet op basis van de 2 meest genoemde motieven aan rechters is gepresenteerd. Deze misstand is dermate ernstig, dat het welhaast vanzelf spreekt dat het van groot maatschappelijk belang is om deze informatie naar buiten te brengen. Bij het naar buiten brengen van die informatie kan uiteraard niet worden volstaan met algemeenheden, maar zal men in detail moeten treden, in welk verband Geissen aangevers heeft bekritiseert. Verder had aan de hand van de getuigenverklaringen uiteraard kunnen worden beoordeeld in hoeverre Geissen te goeder trouw op de eerdere uitlatingen van TGO Gero rechercheurs en getuigen heeft kunnen afgaan. Kortom: voor een adequate beoordeling van de tenlastelegging was het essentieel om de getuigen te horen en/ of ABN AMRO één vraag te stellen. Het hof gaf geen onderbouwing voor het afwijzen van de gevraagde
getuigen en negeerde Geissen’s onderzoeksvraag om contact op te nemen met de bank.
1. Schending van het recht en/ of verzuim van vormen, waarvan de niet naleving met nietigheid is bedreigd en/of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet inachtgenomen vormen, in het bijzonder van artikel 349 Sv en art. 261 lid 3 Sr, doordat het hof ter zitting van 16 juni 2021 heeft beslist om bepaalde getuigenverzoeken en Geissen’s onderzoeksvraag te negeren, waardoor Geissen als eerlijke klokkenluider op basis van leugens is veroordeeld.
Toelichting:
1. Zoals blijkt uit het arrest van het gerechtshof (pagina 5) heeft het hof overwogen:“De door de verdachte gedane uitlating: “Agente MDNDR010 van politie Zeist is corrupt. Ze heeft gelogen zodat de ex-werkgever van oplichter Narges Achikzei door het OM zou worden vervolgd vanwege smaad, laster en stalking per e-mail.”, kan gelet op de bewoordingen waarin zij is gedaan, zonder meer als smadelijk worden ervaren door degene op wie de uitlating betrekking heeft.”
2. Met de getuigenverhoren had Geissen willen aantonen dat – kort samengevat – er grote fouten zijn gemaakt bij alle strafrechtelijk onderzoeken rondom Narges “Mehraban” Achikzei, waardoor MDNDR021 thans op basis van verzonnen verhalen in een TBS kliniek verblijft. Het hof doet hier een stellige uitspraak die het onvoldoende kan onderbouwen. Rechters kunnen niet goed beoordelen of een persoon zich daadwerkelijk vreselijk beledigd voelt, vandaar Geissen’s verzoek om belediging als wetsartikel te schrappen. Algemeen bekend is dat Navalny vanwege belediging door corrupte rechters is veroordeeld tot een langdurig verblijf in een berucht strafkamp. Het hof onderbouwd de veroordeling vanwege belediging met een onderbuikgevoel. Geissen denkt er heel anders over en gelooft niet dat MDNDR010 en MDNDR011 zich daadwerkelijk vreselijk beledigd voelen in de zin dat het een strafrechtelijke veroordeling van hem rechtvaardigt. De beschuldigingen van Geissen zijn confronterend en zeer negatief voor hen en het aandringen op strafontslag is niet vriendelijk bedoeld, maar tegelijkertijd zijn de beschuldigingen naar Geissen’s stellige overtuiging waarheidsgetrouw en daarom moeten aangevers Geissen’s klaagzang accepteren. Het hof kan onvoldoende onderbouwen dat Geissen’s uitlatingen zonder meer als smadelijk worden ervaren door degene op wie de beschuldiging betrekking heeft. Geissen denkt dat MDNDR010

zich betrapt voelt en zich zorgen maakt over haar carrière vanwege Geissen’s openbaringen en dat ze na overleg met vele anderen haar zoveelste valse aangifte tegen hem heeft afgelegd. Wat Geissen betreft is er geen overtuigend bewijs dat MDNDR010 en MDNDR011 zich daadwerkelijk vreselijk beledigd voelen zoals zij dat claimen. Stel dat er allemaal scheldwoorden bij hadden gestaan, dan zou het lastiger zijn geweest om de overweging van het hof m.b.t. de gekozen bewoordingen tegen te spreken dat hier zonder meer sprake is van smadelijke uitlatingen.3. Zoals blijkt uit het arrest van het gerechtshof (pagina 8) heeft het hof overwogen:
“Hoewel verdachte ervan overtuigd is dat hetgeen in het proces-verbaal staat niet waar is, staat dit voor het hof niet vast. Ook door andere instanties is voor zover bekend nimmer vastgesteld dat het proces-verbaal van MDNDR010 onjuistheden bevat. ”
4. Het hof interpreteert artikel 261 lid 3 Sr verkeerd. Het is voor een geldig beroep op artikel 261 lid 3 Sr alleen van belang dat Geissen er van overtuigd is dat hetgeen in het proces-verbaal van MDNDR010 staat niet waar is, waardoor Geissen dus te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het tenlastegelegde waar was. Met “andere instanties” bedoeld het hof ook zichzelf. Uit Geissen’s tijdlijn blijkt dat het hof de tegenpartij van Geissen altijd het voordeel van de twijfel heeft gegeven en nooit serieus tot waarheidsvinding is overgegaan. Geissen vermoedt dat de rechtbank wegens tijdgebrek niet alle toegezonden documenten heeft gelezen, zoals bijvoorbeeld de bijlage met de 25 leugens in het proces-verbaal van MDNDR010. Geissen heeft bewezen dat het proces-verbaal van MDNDR010 onjuistheden bevat en baalt ervan dat het hof dit niet wil (h)erkennen. Geissen gaat ervan uit dat als deze zaak aan een publieksjury zou worden voorgelegd, hij dan niet zou zijn veroordeeld omdat heel veel burgers zijn verhaal over de Zeister brandmoord als waarheid accepteren.

5. Zoals blijkt uit het arrest van het gerechtshof (pagina 8) heeft het hof overwogen:

“Het hof merkt daarbij op dat verdachte MDNDR010 al lange tijd (ook op het internet) corrupt noemt en MDNDR010 ook al eerder aangifte tegen verdachte heeft gedaan. Verdachte is hardnekkig in zijn beschuldigingen. ”

6. Geissen kan het zich goed voorstellen dat het hof en aangevers vrede hebben met het feit dat er een verzonnen jaloezie-motief is gekoppeld aan de Zeister brandmoord en dat MDNDR021 op basis van leugens aan rechters is gepresenteerd en ten onrechte in een TBS kliniek is geplaatst omdat de werkelijke motieven heel erg slecht voor henzelf zijn. Aangevers en het hof zijn, zoals uit Geissen’s tijdlijn blijkt, niet onpartijdig als het gaat over de motieven achter de Zeister brandmoord. Geissen vertegenwoordigt andere (tegenovergestelde) belangen dan die van aangevers en het hof. De belangen waar Geissen oog voor heeft en die het hof negeert zijn groot en rechtvaardigen zonder meer alle beschuldigingen tegenover aangevers. Indien de Hoge Raad wél tot waarheidsvinding overgaat en contact opneemt met ABN AMRO dan zal het ontdekken dat het proces-verbaal van MDNDR010 akelig veel onjuistheden bevat omdat de geboortedatum van internetoplichter Narges Mehraban identiek is aan die van afperser Narges Achikzei: 18-09-1986. Het juridische conflict zette Narges Achikzei sterk onder druk en zij is kort voor de inhoudelijke behandeling door rechtbank Utrecht met benzine overgoten en in brand gestoken door de zus van een vriend van haar verloofde. Het nobele verweer van Geissen, de gevraagde getuigen en onderzoeksvraag passen niet bij een veroordelend arrest, vandaar dat het hof daarover zwijgt. Geissen wijst op zijn rechtspositie in het juridische conflict met Narges Achikzei c.s. en de grote belangen van andere partijen die baat hebben bij de publieke beschuldigingen. Het hof wilde die grotere belangen niet (h)erkenen en op een serieuze wijze in haar besluitvorming meewegen en/ of tot waarheidsvinding overgaan en had slechts oog voor de pijn van de aangevers en zocht naar logisch klinkende redenaties ten einde tot een valse veroordeling van de eerlijke klokkenluider te komen. Executeur MDNDR021 complimenteerde Geissen juist met zijn vastberadenheid in de strijd voor gerechtigheid voor Narges Achikzei ten teken dat minimaal één partij die direct betrokken is bij de Zeister brandmoord het nobele optreden van Geissen kan waarderen. De woordkeuze van het hof dat “Geissen hardnekkig is in zijn beschuldigingen” schiet bij Geissen in het verkeerde keelgat. Geissen heeft niet lang na de eerste kennismaking met MDNDR010 en maanden voordat Narges Achikzei in brand werd gestoken haar beschuldigd van corruptie en heeft altijd tegenover iedereen duidelijk gemaakt dat hij absoluut zeker weet dat zij corrupt heeft gehandeld in de zaken rondom Narges Achikzei en ervoor geijverd om voor haar strafontslag te regelen. Geissen spreekt zijn terechte kritiek op het slechte overheidsoptreden netjes binnen wet- en regelgeving uit. Omdat Geissen altijd gebruik heeft gemaakt van zijn recht om zijn negatieve mening over dit verrotte overheidsoptreden uit te spreken en dit ook altijd zal blijven doen, pleit hij ervoor dat aangevers en het hof moeten leren leven met zijn kritiek op hun slechte optreden rondom deze schandalige eergerelateerde brandmoord.
7. Zoals blijkt uit het arrest van het gerechtshof (pagina 8) heeft het hof overwogen:“Het hof is evenwel van oordeel dat de uitlating van verdachte. zoals is omschreven in het bewezenverklaarde niet gezien kan worden als bijdrage aan het publieke debat. De uiting van verdachte in het YouTube filmpje is summier. Hij stelt dat MDNDR010 corrupt is en heeft gelogen zodat hij vervolgd kon worden. Daarbij wordt weliswaar een proces-verbaal getoond, maar wordt verder geen enkele onderbouwing gegeven. Naar het oordeel van het hof bevat de inhoud van het filmpje niet meer dan een diskwalificatie van MDNDR010 en levert het daarom geen bijdrage aan het publieke debat.”

8. Het hof overweegt dat Geissen in de video op Youtube onvoldoende bewijs heeft geleverd dat MDNDR010 corrupt heeft gehandeld en bouwt zodoende een stroman op die zij vervolgens op basis van een geldige logische redenering veroordeeld. Geissen herkend zichzelf echter niet in de stroman die het hof heeft opgebouwd. De complexe juridische positie van Geissen wordt door aangevers en het hof nooit correct weergegeven, zo wordt bijvoorbeeld structureel verzwegen dat Geissen allereerst melding had gedaan bij politie Utrecht vanwege een doodsbedreiging van Narges Achikzei en haar vriend. Geissen’s beschuldigingen en gepresenteerd bewijsmateriaal worden door het hof gesimplificeerd en teruggebracht tot een enkele beschuldiging in een bepaalde video op Youtube met enkel het proces-verbaal van MDNDR010 als bewijs. Het bewijs dat Geissen heeft geleverd op basis waarvan zonder meer mag worden geconcludeerd dat aangevers corrupt hebben gehandeld tegenover hem, Narges Achikzei, MDNDR021 en vele anderen gaat veel verder dan de beschuldiging aan het adres van MDNDR010 in die ene video op Youtube. Geissen heeft bijvoorbeeld ooit op loedertje.nl een artikel gepubliceerd over de 25 leugens in het proces-verbaal van MDNDR010 en die publicatie is terug te vinden in de bijlagen bij Geissen’s uitgebreide tijdlijn. Het proces-verbaal van MDNDR010 met 25 leugens is slechts één onderdeel van de bewijslast dat politie Zeist corrupt heeft gehandeld in de zaken rondom Narges Achikzei.
9. Geissen heeft met zijn organisatie InvestigateHonorKilling een internationale achterban met veel begrip voor zijn standpunten in het publieke debat over de motieven achter de Zeister brandmoord. Misdaadjournalisten Martin Kok en Hendrik Jan Korterink hebben hun publiek er altijd op gewezen dat Geissen veel onderzoek heeft gedaan naar de Zeister brandmoord als rechtvaardiging om Geissen een podium te geven op hun misdaadsites om kritiek uit te spreken tegenover politie Zeist. Geissen levert een positieve bijdrage aan het publieke debat, maar aangevers en het hof willen dat gewoonweg niet (h)erkennen omdat het verhaal van Geissen zo ontzettend negatief is voor henzelf. Niet iedereen zal dat zo zien en/ of begrijpen maar dat heeft ook met de complexiteit van de beschuldigingen en bewijslast te maken. Het hof stelt

dat de Youtube video geen positieve bijdrage levert aan het publieke debat, maar kan opnieuw haar bewering onvoldoende onderbouwen. Geissen stelt dat het tegenovergestelde wel goed kan worden onderbouwd. De Youtube video heeft wel degelijk een positieve bijdrage geleverd aan het publieke debat rondom de moord op Narges Achikzei en was bedoeld als eerlijke waarschuwing gericht aan medeburgers tegen agente MDNDR010 van bureau Binnensticht in Zeist.10. Zoals blijkt uit het arrest van het gerechtshof (pagina 9) heeft het hof overwogen:

“Ten aanzien van het beroep op artikel 261 lid 3 Sr geldt het volgende: Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat hetgeen door verdachte naar voren is gebracht enkel de blote bewering behelst dat MDNDR010 corrupt zou zijn en zou liegen, zonder enige staving daarvan en nauwelijks enige context waarbinnen deze beschuldigingen dienen te worden begrepen. Daarbij wordt het diffamerende karakter van de uitspraak nog versterkt doordat verdachte daarbij een profielfoto van facebook van MDNDR010 heeft geplaatst en bewerkt door haar gezicht daarbij met één politiepet af te beelden. Door op voornoemde wijze MDNDR010 te beschuldigen van liegen en corruptie kan niet gezegd worden dat verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat met de beschuldiging een redelijk doel gediend was en dat dit doel niet op andere wijze en met minder vergaande middelen bewerkstelligd had kunnen worden. ”

11. Het hof heeft Geissen’s complexe beschuldiging gesimplificeerd en doet net alsof het bewijs van Geissen zich beperkt tot een bepaalde Youtube video met een leugenachtig proces-verbaal van MDNDR010. Met het beschuldigen van MDNDR010 leverde Geissen een bijdrage aan de maatschappelijke discussie, een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is dan niet snel gerechtvaardigd. Dat geldt bij uitstek voor kritiek op de overheid, maar ook voor kritiek op individuele gezagdragers. Er bestaat geen vriendelijke manier om het strafontslag te eisen voor corrupte agenten bij een islamitische eerwraak in de doofpot van beruchte politie Zeist. Het hof heeft wellicht niet opgemerkt dat er een bepaalde lijn zit in de campagne van Geissen tegenover corrupte autoriteiten. Voordat de video op Youtube werd geplaatst had Geissen al bij politie Utrecht het strafontslag van MDNDR010 geëist. Als corrupte agenten voortdurend door hun collega’s, journalisten en rechters in bescherming worden genomen dan zorgt dat voor frustraties bij Geissen en dat vormt dan weer de aanleiding om de terechte beschuldigingen publiek uit te spreken. Het was ook bedoeld om iedereen te waarschuwen omdat Geissen er vanuit gaat dat het voor aangevers een bewuste keuze is om als overheidsambtenaren corrupt te handelen, waardoor het risico bestaat dat zij nog veel meer slachtoffers gaan maken. Wat de aangevers doen is ontzettend fout, daarover klagen is heel erg goed. Zo denkt Geissen hierover en niemand

die eraan twijfelt dat hij hier écht zo over denkt en zélf absoluut overtuigd is van zijn eigen gelijk.
12. Het hof stelt dat niet gezegd kan worden dat Geissen te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat met de beschuldiging een redelijk doel was gediend. Het hof interpreteert artikel 261 lid 3 Sr verkeerd. In Geissen’s optiek kan prima worden gezegd dat de toegestuurde tijdlijn met bewijsmateriaal en 225 getuigenissen bewijzen dat Geissen te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat met de beschuldiging een redelijk doel was gediend. Bij dit wetsartikel is het alleen van belang dat Geissen te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat met zijn beschuldiging een redelijk doel was gediend. Hoe het hof inhoudelijk denkt over de beschuldigingen doet er niet toe bij de beoordeling van Geissen’s beroep op artikel 261 lid 3 Sr. Het hof gaf een negatieve draai aan het verkeerd interpreteren van artikel 261 lid 3 Sr. omdat ze Geissen als eerlijke klokkenluider valselijk wilde veroordelen. Het hof kan dan ook onvoldoende onderbouwen dat haar negatieve mening over het waarheidsgehalte van Geissen’s beschuldigingen als basis kan worden gebruikt voor het afwijzen van een geldig beroep op artikel 261 lid 3 Sr.Conclusie

Geissen verzoekt het cassatieberoep gegrond te verklaren, het aangevallen arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar een onpartijdig gerechtshof.

Geplaatst in Innovatie, Klokkenluider, Moord Narges Achikzei, Onderzoek, Politie Zeist, Tijdlijn en getagd met , , , , , , , .